
Elke dag krijg je honderden prikkels: woorden, beelden, geluiden, geuren, aanrakingen...
Meestal filtert je brein dat automatisch.
Je merkt bijvoorbeeld niet hoeveel blauwe auto’s je vandaag hebt gezien.
Maar soms komt er een prikkel binnen die je hoofd overbelast.
Dat kan een herinnering zijn, een plek, een geur, een gedachte of een persoon.
Bij de één roept dat boosheid op, bij de ander verdriet of angst.
Iedereen reageert anders, omdat iedereen andere dingen heeft meegemaakt.
Gebruik de kleuren hieronder om overzicht te krijgen in jouw triggers:
🔴 Rood: situaties waarbij je de controle verliest.
Je vindt de “uitknop” niet meer en weet niet wat je doet.
🟠 Oranje: situaties die je onrustig maken.
Je voelt spanning, maar kan nog net blijven functioneren.
🟢 Groen: prikkels die je net tot rust brengen, zoals een warme douche, een knuffel of een rustige stem.
🔵 Lichtblauw: situaties waarbij je stilvalt of je terugtrekt.
Je denkt veel, maar komt niet vooruit.
⚫ Donkerblauw: momenten waarop je volledig blokkeert.
Je lichaam werkt niet meer mee — je wil wel, maar het lukt niet.
Schrijf concreet op welke triggers bij welke kleur horen.
Hoe specifieker je bent, hoe beter je later begrijpt wat er met je gebeurt.
We gebruiken het woord trigger omdat dat herkenbaar is.
Je kan het ook zien als invloeden: sommige dingen doen je goed (groen), andere brengen spanning (oranje, rood, blauw).
Wees zo concreet mogelijk.
“School triggert me” is te vaag.
Beter: “De les Engels triggert me, omdat ik me door de leerkracht geviseerd voel.”
Hoe duidelijker je bent, hoe beter je later met moeilijke situaties kan omgaan.